We staan voor een urgente en unieke klimaatopgave. De benodigde systeemveranderingen maken de opgave niet alleen een technologische uitdaging maar ook een maatschappelijke veranderingsopgave. Dit stelt nieuwe eisen aan beleid en toezicht. Deze notitie is een samenvatting van de bevindingen en aanbevelingen van een 'wetenschapstoets' op het klimaatbeleid die in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet en op verzoek van de Commissie EZK van de Tweede Kamer in mei 2021 is afgerond. Onze aanbevelingen aan het parlement en het komende kabinet benadrukken het belang van het centraal stellen van systeemtransities, het gericht houden van de blik op 2050 en de noodzaak van een eerlijke transitie.
Systeemtransities centraal stellen
De klimaatopgave is uniek in omvang, reikwijdte en complexiteit. Bij het Nederlands klimaatbeleid ligt de focus vrijwel exclusief op emissiereductie door middel van beleidsmatige, nauw omschreven, vaak op technologie gerichte maatregelen. Het klimaatbeleid mist vooralsnog aandacht voor de systemische veranderingen in energie, landgebruik, steden en infrastructuur, en industrie die het IPCC noodzakelijk acht voor mitigatie en adaptatie in lijn met het Parijsakkoord. Ook is er te weinig aandacht voor de voorwaardelijkheden1, die noodzakelijk zijn voor deze systeemtransities. Hierbij gaat het, naast beleid en innovatie, om gedragsverandering, samenwerking, onderwijs en verandering van financiële systemen.
Er is geen blauwdruk voor systeemtransities. De grote onzekerheid over de meest doelmatige inzet vraagt om experimenteren, al doende leren en ruimte voor inspraak. Tegelijkertijd ligt er tijdsdruk op de transitie en uitvoering: beslissingen moeten worden genomen op basis van de beste inzichten op dat moment. Het risico dat besluiten achteraf suboptimaal blijken te zijn, moeten we leren accepteren ook al schuurt dit met de zero tolerance voor ‘fouten’ in maatschappij, media en politiek. Dit vraagt om duidelijker en eerlijker verwachtingsmanagement.
Tenslotte worden beleidvorming en beleidsevaluatie door de politiek te veel rekenkundig en modelmatig benaderd. Dit leidt tot zowel een overschatting van wat rekenkundige modellen kunnen als een onderschatting van de politieke keuzevrijheid. Ook veroorzaakt het een te grote focus op (berekenbare) technische verandering, ten koste van (lastig berekenbare) maatschappelijke en gedragsverandering. Naast kwantitatieve inzichten vraagt verstandige oordeelsvorming rondom systeemveranderingen ook om intuïtie en ervaring.
Onze aanbevelingen:
—— Inhoudelijke sturing: Naast de huidige sturing op emissiereducties, moet ook worden gestuurd op de IPCC- systeemtransities voor zowel klimaatadaptatie als -mitigatie:
—— Monitoring: breid de monitoring uit naar systeemtransities en voorwaardelijkheden:
—— Ruimte voor leren en experimenteren:
2050 leidend maken voor de 2030 doelen
Voor de korte termijn is het Klimaatakkoord leidend. De KEV laat zien dat alle maatregelen uit het Klimaatakkoord nodig zijn om het doel te halen, en dat we ook dan niet op schema liggen. Tegelijk met het prioriteren van diepere emissiereducties voor het 2030-doel, moeten voor een echt transitiebeleid aanpassingen van het beleidskader voor de langere termijn worden doorgevoerd. De emissiereductieopgave tot 2030 heeft immers een wezenlijk ander karakter dan de opgave op de lange termijn (tot en na 2050), maar moet wel consistent zijn. Hier treden problemen op:
Politiek en samenleving moeten actief op zoek naar inkleuring van de transitie tussen 2030 en 2050. Niet alleen een technische inkleuring is nodig (onderzoek, investeringen in infrastructuur, experimenten met nieuwe technologie), maar ook een politiek-maatschappelijke visie: wat voor samenleving zien we voor ons, hoeveel energiegebruik is acceptabel, hoeveel en wat voor industrie, hoeveel en wat voor landbouw, hoeveel beslag leggen we met onze consumptie op ruimte buiten Nederland, etc.. Tot slot: zelfs wanneer de emissiedoelen gehaald worden is 2050 geen ‘eindbeeld’. De transitie loopt door na 2050, wanneer CO2 grootschalig uit de lucht zal moeten worden verwijderd.
Onze aanbevelingen:
Een eerlijke transitie
Er is brede overeenstemming dat de systeemtransities voor klimaat eerlijk moeten verlopen. Een dergelijke ‘just transition’ omvat:
Analyses laten zien dat klimaatbeleid een gunstige maatschappelijke kosten-batenverhouding heeft. Dit blijkt uit de beperkte ‘nationale kosten’ van het klimaatbeleid zoals berekend door het PBL. Nationale kosten geven de impact van klimaatbeleid op de welvaart in Nederland weer (waarin de waarde van het voorkomen van klimaatverandering niet eens is meegenomen). Maar dit alleen is niet voldoende. Voor een eerlijke – en daarmee een voor iedereen acceptabele – transitie is het van belang te weten hoe kosten en baten (zowel beoogd als in de praktijk) zich verhouden voor specifieke groepen in de samenleving.
Onze aanbevelingen:
Prof. dr. Heleen de Coninck (TU Eindhoven)
Prof. dr. Gert Jan Kramer (Universiteit Utrecht)